nl / en

Hoe was het om voor zo’n groot publiek te spreken?

Ik heb er echt van genoten, hoewel ik het ook spannend vond. Pitches en presentaties geef ik wel vaker, maar dit was een artist statement. Mijn mening dus. Het onderwerp van het symposium was: hoe bewaren we dans, hoe geven we dans door en wat doen we eraan als dansmateriaal vervliegt? Dat ik mijn mening als artiest mocht geven was heel fijn.

Je werd uitgenodigd omdat je zelf ook bezig bent met een onderzoek naar repertoire doorgeven, kan je daar meer over vertellen?

Mijn project heeft natuurlijk een zeer sappige naam: The Flemish Wave Revisited: towards an intergenerational dialogue with dance heritage, dus laten we gewoon The Flemish Wave zeggen. Het onderzoekt hoe de jongere generatie vandaag kijkt naar Vlaams dansmateriaal uit de jaren 80 en 90.

Wat mij intrigeert, is de spanning tussen trouw blijven aan het oorspronkelijke materiaal en het laten evolueren. Waar ligt de grens? Moet de choreografie herkenbaar blijven, of mag ze veranderen tot het originele slechts een verre herinnering wordt? Nieuwe lichamen die zich aan het repertoire wagen, brengen niet alleen hun persoonlijkheid en context mee, maar ook fysiek andere kenmerken zoals lengte en balans. Al die nuances spelen een rol in hoe de stukken herleven of transformeren.

Enerzijds is er het bewaren van dat erfgoed, een mooie taak waar ik als artiest én als persoon nauw mee verbonden ben. Ik ben van nature iemand die moeite heeft om dingen weg te gooien. Maar anderzijds is er het besef dat de tijd onvermijdelijk zijn stempel drukt, en dat sommige aspecten onvermijdelijk vervliegen. Wat behouden we, en wat gaat verloren? Dat spanningsveld vormt de kern van mijn onderzoek.

© Tom Herbots

© Tom Herbots

Wat is jouw definitie van repertoire?

Wanneer we het woord “repertoire” horen, denken velen meteen aan theater, en dat is niet zo verwonderlijk. Het woordenboek linkt de term zelden aan dans, misschien omdat dans iets ontastbaars is. Maar voor mij wordt een dansstuk repertoire van zodra het opnieuw uitgevoerd wordt. De traditionele gedachte dat een werk eerst een zekere anciënniteit moet hebben om als repertoire beschouwd te worden, daar ben ik het niet mee eens. Ook jonge artiesten kunnen repertoire creëren.

Volgens de definitie zou repertoire draaien om een exacte herneming van het origineel, zoals een herdruk van een boek. Maar in mijn onderzoek wil ik ontdekken of het niet eerder gaat over het bewaren van een bepaalde essentie. Hoe kun je aanvoelen dat er nog iets van het oorspronkelijke werk in zit, zonder dat je het tot op de letter of beweging herhaalt? Die ongrijpbare essentie, hoe die ook mag gedefinieerd worden, is voor mij de kern van wat repertoire zou moeten zijn.

Hoe ga je te werk in je onderzoek?

Ik werk binnen de onderzoeksgroep van het Conservatorium van Antwerpen, Corporeal heet dat. Daarnaast werk ik samen met partners zoals laGeste, HET LAB uit Hasselt – dat zich richt op alles wat intergenerationeel is – de! Kunsthumaniora en Platform-K. De groep dansers met wie ik werk, is een intrigerende mix van ex-professionele dansers uit de jaren 80 en 90, hedendaagse dansstudenten en kinderen.

Een deel van mijn onderzoek is geïnspireerd door een kinderspelletje: je fluistert een zin in iemands oor en de laatste in de rij spreekt het hardop uit. Het resultaat is vaak hilarisch, maar het vormt ook de kern van mijn eerste experiment. Ik liet een groep kinderen samenwerken met Bérengère Bodin, die hen een scène uit Tauberbach (Alain Platel) leerde. De kinderen moesten de choreografie omschrijven alsof ze het aan een blind persoon uitlegden. Die beschrijvingen nam ik op en gaf ik vervolgens aan professionele dansers om te interpreteren. Het was fascinerend om te zien hoe iedereen er iets anders van maakte.

Dat is één benadering. De tweede, en misschien wel de meest eigenaardige, betrekt het publiek. Ik interviewde mensen die de originele voorstellingen hebben gezien, en documenteerde hun herinneringen zo gedetailleerd mogelijk. Vervolgens vertaal ik die herinneringen in een script dat ik door dansers laat uitvoeren die het originele repertoire niet kennen.

© Tom Herbots

© Tom Herbots

Waarom kies je voor stukken uit de jaren 80 en 90?

Ik wilde werken met stukken van vóór mijn geboorte (1995), die ik zelf nooit heb kunnen zien. Toch voel ik de echo van deze creaties; ze zijn verankerd in de opleidingen die we vandaag volgen. Ik kan aanvoelen wat die werken destijds hebben betekend voor de danswereld. Bovendien bevinden we ons op een kantelpunt: de generatie dansers die deze stukken heeft gecreëerd, nadert nu het einde van hun carrière. Het is een spannend moment om met deze erfenis aan de slag te gaan, vooral omdat de tijdsgeest vraagt om verandering en vernieuwing.

Vind je dat iedereen met die stukken aan de slag mag gaan? Ook amateurdansers?

Absoluut, daar zit juist de kracht in. Re:Rosas! is daar een treffend voorbeeld van. Via een video van Anne Teresa De Keersmaeker kon iedereen die het wilde – dus ook amateurdansers – een choreografie aanleren, en vanaf dat moment werd de dans ook een beetje van jou. Die openheid spreekt me erg aan. Uiteraard moet de maker de vrijheid behouden om te beslissen bij welk werk dat kan en in welke mate. En communicatie is daarbij cruciaal. Mijn onderzoek is eigenlijk een pleidooi voor samenwerking: samen op zoek gaan naar wat de kern van een stuk is en moet blijven en hoever mensen het mogen herinterpreteren.

Ook in mijn voorstelling What Remains stond samenwerking centraal. Het stuk gaat over de vraag: wat blijft er van ons over aan het einde van ons leven, en wat geven we door aan de volgende generatie? Tijdens het creatieproces ontstond er iets bijzonders: oudere en jongere dansers begonnen voor elkaar te zorgen. Waar de jongeren aanvankelijk naar de ouderen opkeken als naar een soort helden, leerden de ouderen op hun beurt van de jongere generatie. Die circulaire dynamiek van geven en nemen, waarin generaties elkaar versterken, maar ook verschillende levels van professionaliteit, raakte voor mij de kern van wat het betekent om iets door te geven—zowel in dans als in het leven.

De opzet van je onderzoek is duidelijk, maar ben je persoonlijk ook op zoek naar een antwoord?

Tijdens het onderzoek probeer ik te zoeken naar mijn eigen positie in het vraagstuk. Ik ben bij Ultima Vez terechtgekomen, een van de gezelschappen van een maker uit die generatie die ik onderzoek (n.v.d.r. Wim Vandekeybus). Voor mij is dat bijzonder en spannend tegelijk. Dit gezelschap vertegenwoordigt mijn eerste herinneringen aan dans—als kind zag ik hun werk en wist ik: dit wil ik ook doen. Maar nu sta ik aan de andere kant, binnen diezelfde wereld, en moet ik mijn eigen identiteit daarbinnen vormgeven.

Mijn onderzoek draait dus ook om de vraag: waar ligt mijn eigen stem? Wat neem ik mee van die generatie, van wat ik geleerd en gedroomd heb? En hoe geef ik daar een nieuwe draai aan? Daarnaast is er nog een bredere missie: dans toegankelijk maken voor een groter publiek. Hoe kan ik een brug slaan naar jongere generaties, net zoals ik ooit geïnspireerd werd? Dat spel van doorgeven, van leren en delen, blijft de kern van mijn zoektocht.

Vorige lente vroegen we jou om Andreas Crommelinck uit De Dansvitrine te coachen, wat gaf je hem mee over dit vraagstuk?

Het belangrijkste wat ik jonge, pre-professionele dansers zoals Andreas probeer mee te geven, is het bewustzijn van het kader waarin ze werken. Ik vind het belangrijk dat ze beseffen wat er al gedaan is, dat ze hun eigen werk kunnen plaatsen binnen de bredere geschiedenis van dans. Als ze iets creëren en het doet me denken aan een bestaand werk, zeg ik dat ook. Niet om hen te ontmoedigen, maar om hen bewust te maken van wat ze creëren.Daarnaast dompel ik mijn leerlingen onder in een bad aan werken. Ik nodig hen uit om stukken te bekijken waarvan ik denk dat ze hen zullen aanspreken, zodat ze geïnspireerd raken en zich verder kunnen ontwikkelen in hun eigen creatieve proces.

Als ik het dan nog wat groter mag zien, zou ik willen dat er meer dans in het collectief geheugen zit. Dat iedereen bijvoorbeeld het werk van Wim Vandekeybus heeft gezien. Maar nog belangrijker is dat niet alleen professionele dansers, maar ook amateurs en liefhebbers het theater durven binnenstappen en live performances gaan ervaren. Ik geloof dat Danspunt hierin een cruciale rol speelt, omdat het de brug slaat tussen de amateur- en professionele sector, tussen verschillende generaties en locaties. Door deze verbindingen te leggen, kan Danspunt helpen om de liefde voor dans te verspreiden en te versterken in de bredere gemeenschap.

© Rudy Carlier

© Rudy Carlier

Bedankt voor het mooie compliment en de inkijk in je onderzoek. Wat staat er hierna op je te wachten?

Het resultaat van dit onderzoek mondt uit in een voorstelling, in coproductie met o.a. laGeste. Hiervoor werken we met kinderen, jongeren en pre-professionelen, alsook dansers uit de originele cast van de stukken die als basis dienen voor het onderzoek, als met kinderen, jongeren en pre-professionals. Het idee om deze intergenerationele groep samen te laten werken, vind ik enorm spannend. Bovendien zie ik mezelf niet als de enige maker van dit stuk; ik pleit voor een collectief proces, waarin we krachten bundelen. Misschien is dat een tikkeltje idealistisch, maar ik hou toch nog even vast aan het idee. Meer hierover in 2026!

 

Tekst: Olivia Stalpaert

‘In de kijker’ is een platform voor dansers, dansdocenten en makers om net dat ietsje meer te vertellen over hun werk. Ontdek de diversiteit van het danslandschap

en laat je inspireren!

Maakplaats in Gent biedt studioruimte, coaching, toonmomenten en zichtbaarheid voor choreografen, nieuwe makers en dansers. Danspunt maakt 7 op 7 plaats voor jouw danslaboratorium waar je kunt verdiepen, vernieuwen en presenteren.

Check Maakplaats